Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Nochtans dacht Hij [41]aan de dagen van ouds, aan Mozes [en] Zijn volk; [maar nu,] [42]waar is Hij, Die hen [43]uit de zee opgebracht heeft, [44]met de herders [45]Zijner kudde? Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van [46]hen stelde? 41. In welke Hij hen wel om hunner zonden wil geslagen, maar zich nochtans wederom over hen ontfermd heeft, zonder dat Hij hen geheel heeft verdelgd. 42. Deze en de volgende woorden schijnt de kerk Gods tot God te spreken klagenderwijze. Anderen nemen het als woorden van God; alsof God zeide: Waaraan zou de heerlijkheid des Heeren blijken? te weten, indien Ik alzo wil voortvaren mijn volk naar hunne verdiensten te straffen. Aldus zou de profeet hier God den Heere invoeren, als met zichzelven twistende over zijne eer; vergelijk Ex.32:11,12. 43. Te weten uit de Rode zee; Ex.14:21, enz. De zin is: Hoe zou dat staan, dat Ik hen eertijds zou getrouwelijk uit allen nood en gevaar gevoerd en verlost heb? 44. Aldus noemt Hij Mozes en Aaron, die het volk van Israel door de woestijn gevoerd hebben, gelijk de herders hunne schapen doen. Zie Ps.77:21. 45. Dat is, van de kinderen Israels. 46. Te weten van het volk, gelijk vs.14.